14 | Maar 1) de HEER sloeg het kwaad 2) nauwlettend gade 3)
en hij bracht het over ons; want de HEER onze God is rechtvaardig, in al zijn werken die hij verricht maar 4) wij hebben niet geluisterd naar zijn stem. |
15 | Welnu, Heer, onze God,
die uw volk met sterke arm 5) hebt doen uitgaan uit het land Egypte en u voor uzelf een naam hebt gemaakt zoals vandaag; wij hebben gezondigd, wij hebben goddeloos gehandeld. |
16 | Heer,
moge in overeenstemming met al uw rechtvaardige daden toch uw toorn en uw gramschap wijken van uw stad Jeruzalem, uw heilige berg; ja, door onze zonden en door de ongerechtigheden van onze vaderen zijn Jeruzalem en uw volk tot smaad bij allen die ons omringen. |
17 | Welnu, luister, onze God,
naar het gebed van uw dienaar en naar zijn smeekbeden en doe uw aanschijn lichten over uw verwoeste heiligdom; ter wille van de Heer. 6) |
18 | Neig, mijn God, uw oor en hoor, open uw ogen
en zie onze verwoestingen en de stad waarover uw naam is geroepen; 7) ja, niet op grond van onze rechtvaardige daden 8) zijn wij het die onze smekingen voor uw aanschijn leggen, maar op grond van uw grote barmhartigheid. |
19 | Heer, hoor toch, Heer, vergeef toch,
Heer, luister toch aandachtig en handel, talm niet; ter wille van u, mijn God; ja, uw naam is geroepen over uw stad en over uw volk. |